V&D heeft het de laatste tijd niet gemakkelijk en het bestuur probeert daarom bij eenieder geld los te krijgen om het concern te redden. Terecht of onterecht? Daar zullen we ons als juristen niet over uitlaten, maar daar hebben veel journalisten wel al over geschreven. In elk geval had V&D besloten om voor twee partijen eenzijdig de voorwaarden van de gesloten overeenkomsten aan te passen:
In dit blogartikel zal aan de orde komen waarom V&D tot op heden geen van beiden heeft kunnen bereiken.
V&D heeft eenzijdig geprobeerd een loonoffer van 5,8% door te voeren. Voor de leek klinkt het doorvoeren van eenzijdige wijziging wellicht raar, maar er zijn arbeidsrechtelijk een aantal manieren waarop dat eventueel wél zou kunnen, al liggen de eisen daarvoor wel erg hoog: het beginsel van ‘pacta sunt servanda’ (overeenkomsten moeten worden nagekomen) weegt immers zwaar. Afwijking daarvan wordt niet snel aangenomen.
Wanneer kan dat wel bij een arbeidsovereenkomst?
In de rechtszaak over de loonsverlaging zijn vier particuliere eisers betrokken, net als vakbonden FNV en CNV. Ze eisen simpelweg dat de arbeidsovereenkomsten netjes worden nagekomen. Er is geen reden voor een eenzijdige wijziging.
V&D verweert zich daartegen met de volgende stellingen:
De juristen van V&D hebben dus besloten om voor alle mogelijke ankers te gaan liggen (vergelijk de punten met de vorige paragraaf). V&D vindt dat de mogelijkheid hiertoe open ligt omdat er grote bedrijfseconomische problemen zijn. Uiteindelijk zou V&D met het gehele maatregelenpakket binnen drie jaar weer gezond moeten zijn.
FNV en CNV stellen verder dat er bij lang niet alle leden wijzigingsbedingen (zie 1) in de overeenkomst zijn opgenomen. Daarnaast
In het kort besliste de rechter als volgt:
De verweren van V&D houden geen stand. De vier werknemers en de vakbonden worden in het gelijk gesteld, maar niet helemaal.
CNV vorderde namelijk enkel nakoming van de ongewijzigde arbeidsvoorwaarden voor haar leden, waar FNV nakoming voor alle werknemers vorderde. FNV kon echter niet bewijzen dat (een duidelijke meerderheid) van de niet-leden niet instemde met gewijzigde arbeidsvoorwaarden. Daarom wordt de eis in reconventie van FNV (en CNV) enkel met betrekking tot de betreffende vakbondsleden toegewezen. Feitelijk betekent dat, dat ook een poging tot loonsverlaging voor niet-vakbondsleden waarschijnlijk bij de rechter zal stranden.
V&D wilde tevens een huurverlaging doorvoeren. Uiteraard gebeurde dat ook eenzijdig:
[… .] the board has decided that the following specific measures are necessary in relation to your estate occupied by the Company:
– A 4 month rent free period starting from February 2015 and ending May 2015 to help bridge the liquidity need during 2015 [… .]
V&D is requiring all landlords to contribute in the same manner to provide the Company with a structural long-term viable cost base which is fully aligned with current market developments.
De huurverlaging werd dus simpelweg eenzijdig doorgevoerd.
Hoewel geen enkele verhuurder hier blij mee is geweest, hebben ze toch de koppen bij elkaar gestoken. Uiteindelijk is er een compromis tussen V&D en alle verhuurders (afgezien van vier ‘dwarsliggers’, in totaal 5% van de totale huursom van V&D) tot stand gekomen, waarin 58,9% van alle huurbedragen in depot zou worden gestort. Zou V&D al haar verplichtingen nakomen, dan zou dat bedrag uiteindelijk aan V&D toekomen. Zou dat niet gebeuren, dan zouden de verhuurders het alsnog kunnen opeisen.
Zoals gezegd: vier verhuurders gingen niet akkoord, waaronder verhuurder Mondia. Mondia kreeg voor februari toch slechts een klein gedeelte van de huur overgemaakt (43%), de rest ging in het depot (waarom dat overigens niet 41,1% was, is onduidelijk). Voor maart gebeurde hetzelfde.
Mondia was niet akkoord en startte een kort geding bij de kantonrechter (het is immers een huurzaak) om de rest van het de huursom op te eisen. Tevens vorderde Mondia een contractuele boete van 2% (€ 1.045,44) en de buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.308,17).
In de rechtszaak stelt Mondia simpelweg dat V&D de door haar gesloten overeenkomst moet nakomen. Logisch, zeker aangezien er per 1 februari 2015 al voor V&D gunstigere afspraken waren gemaakt met Mondia. Het contract moet worden nagekomen.
V&D verweert zich (kort door de bocht) met twee stellingen:
Beide stellingen zijn gebaseerd op vangnetten: in ‘gewone’ rechtszaken komt men een beroep op misbruik van bevoegdheid en/of redelijkheid en billijkheid vrijwel enkel als subsidiair verweer tegen. Het primaire verweer is dan vaak veel concreter: opschorting, vernietiging, ontbinding et cetera.
Desalniettemin had V&D in deze procedure geen sterke primaire verweren kunnen verzinnen, want die waren er simpelweg niet. Dat het verweer door de rechter gepasseerd zou worden, was vrij zeker.
Precies in de lijn van de verwachtingen, beslist de rechter dat Mondia gelijk heeft en dat V&D gewoon moet betalen. Daartoe overweegt hij kort gezegd onder meer:
Kortom: V&D wordt in het geheel in het ongelijk gesteld. Mondia lift daarom als free-rider inderdaad mee op de goede wil van de andere verhuurders: V&D wordt immers (tijdelijk) ‘gered’, maar Mondia draagt haar steentje niet bij. Hoewel dat moreel gezien wellicht twijfelachtig is, is het juridisch gezien uiteraard geheel juist.
Simpel: omdat V&D tegen de meest basale beginselen van het contractenrecht in gaat: iedereen mag zélf weten wat hij afspreekt, maar wanneer iets is afgesproken, moet dat wel worden nagekomen. Dat gold zowel bij de werknemers, als bij de verhuurders.
Er zijn mogelijkheden om af te wijken van een getekende overeenkomst. Geen enkele overeenkomst is in alle mogelijke situaties definitief. Echter, de drempel om eenzijdig een overeenkomst open te breken ligt erg hoog. V&D heeft hem in beide zaken niet weten te behalen.
Dat de kans klein is dat V&D zou winnen, zullen ze zelf vooraf ook hebben geweten. Waarom V&D dan toch procedeerde? Simpel:
Volgens de eigenaar van V&D, zijn de huurverlaging en loonsverlaging noodzakelijk voor V&D om het hoofd boven water te kunnen houden. De huidige situatie:
V&D kan natuurlijk wel in hoger beroep in kort geding, maar kan eventueel ook een bodemprocedure voeren om alsnog haar recht te krijgen. De kans dat daar een andere beslissing wordt genomen is echter minimaal. Uitstel krijgt V&D ook niet door verder te procederen: de beslissingen zijn ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard (er hoeft niet te worden gewacht op het aflopen van het hoger beroep). Toch is het denkbaar dat V&D verder procedeert, om de redenen die in de vorige paragraaf zijn genoemd.
Verder heeft V&D veel concurrentie van onder meer prijsvechters die ook fysieke winkels hebben, denk aan bijvoorbeeld de Primark. Ook wordt zij flink beconcurreerd door webshops, van Bol.com tot Zalando, die de producten vaak voor veel minder geld bij de klant krijgen, simpelweg omdat ze minder kosten hoeven te maken om dezelfde omzet te behalen.
V&D heeft de laatste jaren tropenjaren gehad, waarbij het verlies opliep van 19 miljoen in 2012 tot 55 miljoen in 2014 ondanks reorganisaties. Enkel de bij V&D behorende restaurantketen La Place bleek rendabel, met in 2014 een nettoresultaat van 5,4 miljoen euro. Per saldo blijft er een groot verlies over.
Mocht V&D toch in een faillissement terecht komen, dan is het nog maar de vraag wat ermee gebeurt. Wellicht zit een doorstart (eventueel in zeer afgeslankte vorm, wellicht enkel van La Place?) van rendabele onderdelen er dan in, maar wellicht ook niet. Komt het zo ver, dan is het onvermijdelijk dat:
In elk geval zal het niet gemakkelijk worden voor V&D om te overleven, zeker niet nu eenzijdige huurverlagingen van de baan zijn en werknemers (in beginsel) niet hoeven in te leveren. In elk geval is het niet waarschijnlijk dat het boek al dicht is: vermoedelijk zal V&D alsnog proberen om de situatie naar haar hand te zetten. Of dat echt gebeurt, is nu natuurlijk maar afwachten.